|
|
|
|
Oude Testament
|
|
Nieuwe Testament
|
|
|
|
Nederlandse Bijbel 1939
|
|
|
|
1 |
Brengt Jahweh dank, want Hij is goed, En zijn genade duurt eeuwig! |
2 |
Zo moeten getuigen, die door Jahweh verlost zijn, En door Hem uit de nood zijn gered; |
3 |
Die Hij van alle kant hierheen heeft gebracht, Van oost en west, van noord en zuid. |
4 |
Sommigen doolden in woestijn en wildernis rond, Zonder de weg naar hun woonplaats te vinden; |
5 |
Ze leden honger en dorst, En hun leven verkwijnde. |
6 |
Maar ze riepen Jahweh aan in hun nood, En Hij verloste hen van hun angsten: |
7 |
Hij bracht ze weer op de veilige weg, Zodat ze hun woonplaats bereikten. |
8 |
Laat ze Jahweh voor zijn goedheid dan danken, En voor zijn wonderen voor de kinderen der mensen: |
9 |
Want den dorstige heeft Hij gelaafd, Den hongerige heeft Hij verzadigd! |
10 |
Anderen zaten in duister en donker, In ellende en boeien gekluisterd; |
11 |
Want ze hadden zich tegen Gods geboden verzet, En de vermaning van den Allerhoogste veracht; |
12 |
Zo was door rampspoed de moed hun ontzonken, En reddeloos stortten ze neer. |
13 |
Maar ze riepen Jahweh aan in hun nood, En Hij verloste hen van hun angsten: |
14 |
Hij haalde ze uit het duister en donker, En verbrak hun boeien. |
15 |
Laat ze Jahweh voor zijn goedheid dan danken, En voor zijn wonderen voor de kinderen der mensen: |
16 |
Want metalen poorten heeft Hij verbrijzeld, Ijzeren grendels in stukken geslagen! |
17 |
Anderen werden ziek door hun zondige wandel, Hadden smarten te lijden om hun schuld; |
18 |
Alle voedsel begon hun te walgen, En ze stonden al dicht bij de poorten des doods. |
19 |
Maar ze riepen Jahweh aan in hun nood, En Hij verloste hen van hun angsten. |
20 |
Hij sprak: en ze werden genezen, En Hij ontrukte hen weer aan het graf. |
21 |
Laat ze Jahweh voor zijn goedheid dan danken, En voor zijn wonderen voor de kinderen der mensen: |
22 |
Laat ze dankoffers brengen, En jubelend zijn werken vermelden! |
23 |
Anderen staken op schepen in zee, Om handel te drijven op de onmetelijke wateren. |
24 |
Ook zij hebben Jahweh’s werken aanschouwd, In de kolken zijn wonderen. |
25 |
Hij sprak: en er stak een stormwind op, Die zwiepte de golven omhoog; |
26 |
Ze vlogen op naar de hemel, ploften neer in de diepten, En vergingen van angst; |
27 |
Ze rolden en tuimelden, als waren ze dronken, En al hun zeemanschap was tevergeefs. |
28 |
Maar ze riepen Jahweh aan in hun nood, En Hij verloste hen van hun angsten: |
29 |
Hij bedaarde de storm tot een bries, En de golven legden zich neer; |
30 |
Wat waren ze blij, toen het kalm was geworden, En Hij hen naar de verbeide haven geleidde! |
31 |
Laat ze Jahweh voor zijn goedheid dan danken, En voor zijn wonderen voor de kinderen der mensen: |
32 |
Hem in de volksgemeente roemen, Hem in de raad der oudsten prijzen! |
33 |
Rivieren maakt Hij tot steppe, Waterbronnen tot dorstige grond; |
34 |
Vruchtbaar land tot zilte bodem, Om de boosheid van zijn bewoners. |
35 |
Maar van de steppe maakt Hij een vijver, Waterbronnen van het dorre land; |
36 |
Daar zet Hij de hongerigen neer, Om er zich een woonplaats te stichten. |
37 |
Ze bezaaien hun akkers, beplanten hun gaarden, En oogsten hun vruchten. |
38 |
Hij zegent hen: ze worden zeer talrijk, En Hij vermeerdert hun vee. |
39 |
En nemen ze af in getal, en gaan ze ten onder Door verdrukking, ellende en jammer: |
40 |
Dan geeft Hij de tyrannen prijs aan de schande, En laat ze door de wildernis dolen. |
41 |
Maar den arme heft Hij uit de ellende weer op, En maakt zijn geslacht weer talrijk als kudden: |
42 |
De vromen zien het, en juichen; Maar wat boos is, zwijgt stil. |
43 |
Wie wijs is, neemt het ter harte, En beseft de goedheid van Jahweh! |
Dutch Bible 1939 |
Public Domain: Peter Canisius 1939 |